Page 19 - Spiegelschrift 16
P. 19
19huisje staan. Er komt rook uit de schoorsteen en een  auw licht schijnt door de in ruitjes verdeelde ramen.Omdat hij nu al tot over zijn knieën in de sneeuw staat, kost het hem nog tijd en moeite genoeg het gebouwtje te bereiken. Het is inmiddels bitter koud. Naast de voordeur hangt een bel en na enige aarzeling trekt hij aan het touw. Meteen is het alsof alle klokken in de omtrek beginnen te beieren. Maar er is toch nog maar één beierende klok niet ver van zijn huis? Hij slaat zijn handen voor zijn oren en wil wegrennen. Maar zijn laarzen blijven steken in de sneeuw. Johannes sluit zijn ogen.Meteen is het klokkenspel voorbij. De deur gaat open en voor hem staat een jonge man in een spijkerbroek en een lange Noorse trui. Wat een eikel, denkt Johannes, die altijd meteen klaar staat met een oordeel.‘Kom binnen kerel. Wat voert jou in dit hondenweer naar dit natuurge- bied?’ vraagt de jonge man nieuwsgierig.‘Ik wist niet dat hier een huis stond,’ zegt Johannes.‘Maar je hebt toch een christelijke opvoeding genoten,’ vraagt de jon- geman. ‘En dan ging je met het kerstfeest naar de kerk en daar kreeg je een lullig dun boekje van W.G. van der Hulst; daar kwam altijd wel een eenzaam huisje in het bos in voor.’Johannes huivert bij de herinnering.‘Daarom,’ gaat de jongeman verder, ‘loop jij tegen kerstmis de deur uit, terug- verlangend naar dat huisje in dat boek. En naar herders die zich bij nachte tus- sen hun schaapjes legden. Wist jij veel, knul. Misschien kan ik je een mok hete chocolademelk inschenken?’‘Heb je niet wat sterkers?’‘Luister kerel,’ zegt de jongeman. ‘Ik weet ook wel dat je een gedegene- reerde zuiplap bent. Jammer. Het is chocolademelk of koud water.’Even later zit Johannes achter een dampende mok. Zo heette dat, in de boeken van zijn jeugd.‘Hoe weet je trouwens dat ik Johannes heet?’‘Je heet Johannes. Je bent gepensioneerd, maar in wezen ben je nog steeds een kind. Je loopt door je woonbuurt te dolen. Het begint hard te sneeu- wen. En ieder jaar hoop je dat je wordt opgevangen door een engel die jouw le- ven helemaal anders gaat maken. Je denkt dus aan geluk. In het openbaar ben je zo’n cynicus. Jouw geluk zit in de  es en vroeger in de vrouwen. Maar daar geloof je ook allang niet meer in. Dus je zoekt naar iets dat je zelf geen naam kunt geven. Toch blijf je zoeken Johannes. Dat waardeer ik.’Onwillekeurig trekt een ontzagwekkende ontmoediging door Johannes heen. ‘Zo’n engel zal ik niet tegenkomen. Dat weet ik ook wel.’‘Jawel hoor,’ zegt de jongeman eenvoudig. ‘Hier staat er een.’


































































































   17   18   19   20   21