Page 20 - Spiegelschrift 16
P. 20
KERSTVERHAAL DOOR RUDOLF GEEL VERVOLGZelf is Johannes ooit opgetreden als engeltje in een kerstspel. Hij bleef aan een spijker hangen en kwam op met een gescheurde vleugel. Dacht ieder- een dat hij Lucifer was.‘Geloof me,’ zegt de jongeman.‘Ik bedoel een engel met vleugels,’ preciseert Johannes. ‘Niet een nicht met een Noorse trui.’‘God, wat klink jij onaardig,’ zegt de jongeman. ‘Herinner jij je dat ver- haal uit de bijbel? In Sodom vervoegen zich twee engelen bij het huis van Lot. Dat stadje was vergeven van de Sodomieten, en die wilden met die beeldschone engelen slapen. Zal ik je eens wat vertellen? Ik was een van die twee.’‘Flikker op man!’ kan Johannes niet inhouden. ‘Je moet met een beter bewijs komen als je een engel bent.’‘Je gelooft me niet. En toch zoek je mij.’‘Bewijs het,’ zegt Johannes met nadruk. ‘En ik geloof je.’De jongeman wijst hem een stoel aan. ‘Luister,’ zegt hij. En hij begintte zingen. ‘Adeste Fidelis. Komt allen te samen. Jubelend van vreugde.’De diepe, met een mengeling van melancholie en sentiment geladen stem, brengt Johannes met onweerstaanbare kracht terug in zijn jeugd. Dit is Frank Sinatra die hier zingt, niemand anders.Aan de grond genageld wacht hij tot het kerstlied uit is.‘Herkende je hem?’ vraagt de jongeman, nu weer met zijn eigen stem. ‘Allemachtig,’ zegt Johannes. ‘Hoe doe je dat?’‘Ik zing,’ antwoordt de jongeman. ‘En ik mag zijn stem lenen. Frankresideert aan de rechterhand van God. In voorkomende gevallen staat hij geheel belangeloos zijn stem af. Zo zit dat. ’‘Maar je lijkt niet op Sinatra.’‘Nee, en jij niet op Marilyn Monroe. So what?’Johannes nipt aan de chocolade. Hij probeert de gebeurtenissen op een rij te krijgen, maar het lukt niet.‘Je denkt dat ik een goochelaar ben, zegt de jongeman, alias de engel, op verbol- gen toon. ‘Maar zo is het niet. Het is bijna kerstmis. Je had hier liever de kerst- man zien zitten. Dat is toch zo? Wacht, ik zal je helpen, vriend.’ De jongeman maakt een gebaar alsof hij een hoed in de lucht tekent. En van het ene op het andere moment voelt Johannes iets zwaars op zijn hoofd. Het wiebelt zelfs alle kanten op, zodat het hem de grootste moeite kost het stil te houden. Het ding op zijn hoofd geeft een zwaar gevoel, het knelt en doet gemeen pijn. De jonge- man glimlacht en wijst naar een spiegel. Met onzekere passen loopt Johannes naar de muur en ziet zichzelf. Er rust een gewei op zijn hoofd. Niet een klein gewei, zoals bij een hertje. Hij is meteen de koning van de kudde. Als hij zich verbijsterd omdraait, is de jongeman verdwenen.


































































































   18   19   20   21   22