Page 19 - Spiegelschrift 13
P. 19
Daar staat mijn huis vervolgFietsenstalling bij het Willem.En toch was deze helhond niet de ergste. Zijn directe baas, godbetert de conrector, was een echte sneak, een lafhartige schoolfrik van het ergste soort, een man die zwaar gebukt ging onder de erfzonde, terwijl hij toch een de schepping ontkennend vak gaf als Natuur- kunde. Op zondag stond hij niet op het hoc- keyveld en hij ging ook niet naar Ajax. De zondag bracht hij door in de kerk. Om zijn algehele frustratie bot te vieren loerde ook hij op kinderen die te laat kwamen.OchtendwijdingNu was het op de maandagochtend een drukke en gezellige boel in de fietsenkelder, waar de oudere scholieren zich, als ware het een schuilkelder of een onderduikadres, ver- scholen tijdens de morgenwijding op maan- dag. Wij dienden daar allemaal aanwezig te zijn om te luisteren naar het vrome gezever van een leraar. Daarom rookten wij op ons onderduikadres liever een sigaretje tussen de opgeslagen fietsen, bespraken de dingen die ertoe deden, en sloten ons na afloop van de ochtendwijding aan bij de kinderen die, de slaap uit hun ogen wrijvend, teruggingen naar de school.Op een dag verscheen opeens de conrector met een opschrijfboekje in de hand tijdens de dienst in ons schuilhol en begon onze namen te noteren. Allemaal een vrije donderdagmid- dag. In die tijd was het woord ‘landverrader’ nog een zeer levend begrip. Iemand fluis- terde ‘vuile NSB-er’, zij het wel zo zacht dat de ijverige dienstklopper het niet hoorde.FeldwebelsMet twee van die Feldwebels aan het hoofd, kon het op de school nooit een gezellige en ontspannen boel worden. Wie niet aan denormen voldeed, werd onverbiddelijk een vrije middag ontnomen. Waar de school ook verder nog een paar satanische figuren bevatte die geheel onterecht tot het ambt van leraar waren toegelaten, ging het erom je zoveel mogelijk aan het gezag te onttrekken, wat mij en mijn vrienden, als redactieleden van het schoolblad, overigens aardig lukte. Lessen waar wij toch niets van opstaken, sloegen wij wegens drukke werkzaamheden over. Maar ook wij moesten op tijd verschijnen.Nu behoren middelbare-scholieren, voor een deel toch aanstaande wetenschappers, op school al een beetje te leren hoe zij proble- men moeten oplossen. En dat deden wij dan ook voortvarend. Het probleem van het te laat komen tackelden wij door rechtstreeks te fietsen naar de overgang bij de Nassaulaan, waar een tunneltje was aangelegd. Daar stort- ten wij ons met duizelingwekkende vaart omlaag, ook als de spoorbomen nog open waren. Want je wist het maar nooit.Oom AgentHelaas, juist op die plaats vonden de valse conciërge en de abjecte conrector hun even- knie in Oom Agent. Omdat hij bonnen schreef, was hij als overheidsfunctionaris nogeen ergere kwelgeest dan zijn medestanders op het Willem de Zwijger. Hij stond ook nooit aan het begin van het tunneltje, maar in het midden, waar je hem niet kon ontlopen.Wat moet een volwassen man een minach- ting voor zichzelf hebben en ook nog eens een laffe hond zijn als hij zich ertoe leent kinderen van hun fiets te sleuren en op de bon te zetten. Ik kan mij niet voorstellen dat de leuke jonge politiejongens en -meisjes van tegenwoordig zich voor dit soort praktijken zouden lenen.InekeEn nu de apotheose van dit stukje. Bij ons in de klas zat een schattig blond meisje. Zij heette Ineke en zij straalde nu al alle verruk- kingen van de liefde uit. Zij was zo mooi dat wij als jongens niet eens over haar durfden te dromen.Hoewel wij stuk voor stuk heel geestig waren, goed gebekt en tijdens alle lessen mijmerden over de diverse aspecten van de liefde, wisten wij dat wij bij dit geschenk uit de hemel geen kans zouden hebben. Ja, later werd dat ge- voel van minderwaardigheid nog helemaal goed gemaakt, toen wij door kregen hoe eenzaam de allermooiste meisjes zich vaak voelden. Geen jongen durfde deze nimfen te benaderen. It’s lonely at the top.It’s lonely atthe topOp een middag kwam Ineke tien minuten te laat de klas binnen, waar de leraar al was begonnen met zijn verhaal. Hij keek even naar haar op en zei: ‘Je bent te laat.’ Bij deze woorden barstte ons aller lieveling in huilen uit. Zoals min of meer verwacht mocht wor- den, was zelfs de leraar, die nog in KNIL- verband tegen de Indonesiërs had gevochten, tegen zoveel verdriet niet bestand.‘Wat is er aan de hand, lief kind?’ wilde hij weten.‘De melk kookte over meneer.’‘Wat zeg je daar?’ vroeg de leraar verbijs- terd. Hij was gewend aan doodzieke oma’s, kwijt geraakte sleutels en nog zo wat parafernalia.‘De melk?’ vroeg hij.‘Alles over de grond,’ bracht Ineke er nog nasnikkend uit. ‘En ik was alleen thuis.’ ‘En je moest het natuurlijk opruimen,’ zei“Bij het tunneltje stortten wij ons met duizelingwekkende vaart omlaag”.19